Haken en ogen aan biomassa

Donderdag 20 november 2014

De Studiekring van de Koninklijke Nederlandse Bosbouw Vereniging (KNBV) hield recent een bijeenkomst over het verantwoord oogsten van biomassa uit bossen. In een Pauw & Witteman-achtige setting ging de aandacht uit naar de achtergronden van de toenemende vraag. Ook praktische zaken kwamen aan de orde.

– Door Leffert Oldenkamp

Leffert4

De meeting vond plaats op 30 september jl. Vooral in het begin kwamen de achtergronden van de toenemende vraag ter sprake, waarbij het Energieakkoord een rol speelt (Universiteit Utrecht, Alterra, Probos, ministerie van Economische Zaken).
De studiekring beoogde speciaal het behoud van de productiecapaciteit van bosgronden te behandelen, met inbreng vanuit Baden- Württemberg en van Staatsbosbeheer (onttrekking voedingsstoffen en behoud bodemstructuur).
Met vragen en opmerkingen uit de zaal ging de discussie vervolgens vooral over praktische zaken, zoals kosten/opbrengsten, kwaliteitseisen die worden gesteld aan chips, samenwerking, ontsluiting van het bos en cascadering.

Biomassa als duurzame energiebron
‘Duurzame’ energiebronnen (zon, wind, water, beweging en biomassa) zijn van belang om – in vergelijking met fossiele brandstoffen – minder CO2-uitstoot te realiseren. Het begrip ‘duurzaam’ wordt hier in een andere context gebruikt dan bij ‘duurzaam bosbeheer’.
Binnen de EU en in het Energieakkoord zijn over die energietransitie ambitieuze afspraken gemaakt. Nederland scoort daarbij uiterst bescheiden.

Energie uit biomassa zou daarom meer moeten bijdragen. Onder biomassa wordt dan een scala aan producten uit land-, tuin- en bosbouw begrepen. Daar is veel discussie over, ondanks pogingen om via cascadering zo lang mogelijk plantaardige producten voor hun primaire doel te blijven gebruiken of de vezels daaruit te verwerken. Doordat de capaciteit van op hout en op andere biomassa gestookte centrales sterk is gestegen, dreigt evenwel het primaire product te worden verbrand.
Naast de vraag of dat wel een goede bestemming is, speelt het probleem van de CO2-vastlegging.

Op het symposium veronderstelden vooral vertegenwoordigers van de Universiteit van Utrecht en van het ministerie van Economische Zaken dat de extra CO2, die bij de verbranding van toenemende hoeveelheden organisch materiaal vrijkomt, wel weer in de vegetatie zal worden vastgelegd en dan vooral in bossen. Die veronderstelling gaat volgens mij voorbij aan de toestand van bossen en beplantingen en aan de reeds bestaande verhoogde concentraties CO2 in de atmosfeer.
CO2 wordt immers voor een groot deel kortcyclisch opgenomen in bladeren, knoppen, grassen, kruiden, bastweefsel etc. Die CO2 keert door omzetting vrij snel terug in de atmosfeer of blijft voor een gering deel in humus achter.
Bomen kunnen evenwel in hout ook langcyclisch CO2 opslaan. Daar gaat het dus om. Maar voor de extra vastlegging dienen dan de oppervlakte bos en de bijbehorende groeicapaciteit (houtaanwas) wel op peil te worden gehouden.

Voor Nederland is recent de zesde landelijke bosinventarisatie uitgevoerd. Die bevestigt de conclusies die al uit de vijfde inventarisatie werden getrokken. Weliswaar is er sprake van een toenemende hoge gemiddelde houtvoorraad in het overgebleven (Nederlandse) bos, maar de gemiddelde aanwas neemt drastisch af. De CO2-voorraad zit vooral in minder goed groeiende bomen, die vaak tot in het vervalstadium worden aangehouden. Dat wordt veroorzaakt door beheervisies die niet op de houtvoorziening zijn gericht (weinig aandacht voor productieve boomsoorten, verwijdering van exoten, begrazing etc.) en tevens door omvorming van bos. Dergelijke toestanden gelden ook voor bosgebieden in ons omringende landen, maar zeker voor gebieden waar momenteel de bulk van onze pellets vandaan komt, te weten Canada, de Verenigde Staten en Rusland.
Dat is dus ongunstig voor de opslagcapaciteit van CO2.

Op het symposium kwam dit aspect niet aan de orde. De stukken van Staatsbosbeheer gaven zelfs een onjuist beeld, namelijk dat de hoge houtvoorraden per hectare in het bestaande bos een indicatie zouden vormen van dat er nog veel CO2 kan worden opgeslagen. Dat is helaas niet het geval, omdat de aanwaspotenties afnemen. Extra CO2 kan slechts worden opgeslagen indien er uitbreiding van bosareaal plaatsvindt en boomsoorten worden aangeplant die langdurig hoge aanwas vertonen.
Het zou derhalve goed zijn geweest dit symposium aan te grijpen om op zijn minst de verwachtingen, dat biomassa een bijdrage kan leveren aan de energietransitie, te temperen.
Daarmee zou de vrees, dat voor dat doel bosbouwkundig onverantwoorde ingrepen nodig zijn, weggenomen kunnen worden.

Duurzaam bosbeheer en brandhout
Met ‘duurzaam’ bosbeheer wordt beoogd om de verschillende functies van het bos ook voor de toekomst veilig te stellen. Brandhout heeft in het verleden die duurzaamheid in de weg gestaan. Bossen werden gekapt voor koken en verwarming in de huishouding, voor ijzer- en glasproductie en voor meer toepassingen. Brandhout werd toen overigens gebruikt voor warmte en niet voor elektriciteit.
De mede daardoor ontstane ontbossingen waren drie honderd jaar geleden aanleiding voor Von Carlowitz om beginselen van duurzaam beheer op te schrijven. Maar met name ten aanzien van de houtvoorziening is dit – na een periode van herstel van woeste gronden – toch weer spaak gelopen. Zie de hiervoor met de resultaten van de bosinventarisatie geschetste problematiek. Vooral FSC heeft daarbij nagelaten voldoende aandacht te schenken aan het belang van voldoende houtaanwas en – in Nederland – behoud van het bosareaal.
Naast het nog steeds bestaande relatief grote gebruik van brandhout voor verwarming, bestaat nu de dreiging dat voor elektriciteit meer hout wordt gevraagd dan in duurzaamheid gelouterde bosbeheerders wijs vinden. Dat terwijl de eigen houtvoorziening voor allerlei toepassingen al onder druk staat. Het belang van CO2- opslag en het belang van de houtvoorziening lopen dus volledig parallel. Dit kwam op het symposium helaas niet aan de orde.

Oogst tak- en tophout
De problematiek over het behoud van de productiecapaciteit, die de studiekring heeft aangekaart, blijft – ook in de bovengenoemde context – van betekenis. Ontegenzeggelijk worden er met de oogst van hout voedingsstoffen uit het systeem verwijderd. Dit geldt dan zowel voor houtsortimenten als voor chips en pellets. Staatsbosbeheer voerde aan dat in het verleden al bemestingsonderzoek is gedaan. Dat heeft weinig opgeleverd voor de praktijk. Boomgroei werd niet beter na bemesting. In bestaande bossen is bemesting vooral in de kruidenvegetatie gaan zitten en op den duur voor een groot deel weer uitgespoeld of in de bodem gebonden.

leffert5
Opmerkelijk was dan ook de bijdrage van Klaus von Wilpert uit Baden-Württemberg. Daar werd op de verschillende groeiplaatsen een grondig onderzoek uitgevoerd naar wat er in het bossysteem (bodem en vegetatie) aan voedingsstoffen beschikbaar is. Vervolgens bepaalde men wat er uit het systeem met houtoogst (gescheiden naar sortimenten en brandhout) werd verwijderd.
Voor de armere groeiplaatsen werd daarna een bemestingsadvies opgesteld en meteen uitgevoerd. Daarbij wordt de as, die na verbranding overblijft, uitgestrooid. De as wordt aangevuld met kalk. Deze praktijktoepassing werd niet voorafgegaan door experimentele proeven. Het is dus de vraag of dit aan boomgroei (CO2-opslag) ten goede komt.

Al met al waren de aanwezige praktijkmensen niet onder de indruk van een eventueel nadelig effect op bodemproductiviteit van het oogsten van hout. Het verwijderen van top- en takhout voor chips kan iets meer verlies aan voedingsstoffen betekenen. Maar gezien het geringe aandeel van de verwijderde takken in een omloop en vooral omdat naalden achterblijven in het bos, beschouwt men dit niet als een probleem. Hooguit dat op zeer arme gronden de oogst van (veel) takhout niet wordt aangeraden.

Praktische vragen
De vraag of we hout moeten of willen verbranden is voor de bosbeheerder de facto niet relevant. Hij bemoeit zich niet of nauwelijks met de vraag of zijn hout naar de papier-, platenfabrikant of zagerij gaat. Hij wil de hoogst mogelijke duurzame opbrengst voor zijn hout en biomassa. Zijn zorg is op het bos gericht. Vooralsnog zal hij – gezien de verhouding tussen kosten en opbrengsten – zijn bos in kwalitatief opzicht niet kunnen verbeteren als hij meer biomassa op de markt brengt.
Al met al zullen er nog veel bomen moeten worden geplant, zowel voor de houtvoorziening en de CO2-opslag als voor de levering van biomassa.

Dit artikel verscheen ook op 14 november 2014 in Houtwereld, nr. 22
Foto´s van de auteur